Portemonnee of principesn Fortuyn tot
Waarom lidstaten botsen over Europees industriebeleid

5 september 2025
Elias Rutten

Ook in 2025 vraagt Charge studenten die recent hun opleiding hebben afgerond een artikel te schrijven naar aanleiding van hun afstudeeronderzoek.

Elias Rutten onderzoekt in zijn scriptie “Examining the Role of Fiscal Capacity and Political Tradition in Member-States’ Position on EU Industrial Policy” hoe verschillen in nationale begrotingen en politieke tradities verklaren waarom lidstaten verschillend aankijken tegen Europees industriebeleid. Hij schreef de scriptie tijdens zijn bachelor International Relations and Organisations aan de Universiteit Leiden.

Waarom zijn landen als Nederland en Duitsland zo terughoudend in het delen van schulden, terwijl Frankrijk en Italië juist pleiten voor gezamenlijke leningen? Die vraag staat opnieuw op scherp nu de Europese Unie plannen smeedt voor grootschalige defensie-investeringen.

Het voorstel voor Readiness 2030 mikt op een mobilisatie van zo’n €800 miljard, waarvan maar liefst €650 miljard moet komen uit nationale begrotingen. Voor de resterende €150 miljard ligt er een voorstel op tafel waarbij de Europese Commissie leent op de kapitaalmarkt en dat geld doorverstrekt aan lidstaten. Belangrijk detail: ieder land blijft verantwoordelijk voor zijn eigen schuld, tenzij het volledig bankroet gaat. Geen gezamenlijke garanties, geen eurobonds  - en dus voorlopig ook geen paniek in Den Haag of Berlijn.

Toch was er politieke schadecontrole nodig. “Het zijn geen eurobonds. Het raakt Nederland niet,” verklaarde premier Schoof op een persconferentie, nadat hij was teruggefloten door PVV, NSC en BBB. Voor politici van deze partijen gaat de hartslag al omhoog bij het woord ‘euro’, voor anderen bij ‘schulden’; voeg je die twee samen tot ‘Europese schulden’, dan is de politieke hartaanval compleet. 

Na dit besluit konden de zuinige ministers van Financiën Eelco Heinen en Jörg Kukies weer rustig slapen, terwijl hun tegenhangers in Frankrijk en Italië wakker lagen onder een deken van hoge staatsschulden. Voor hen betekent investeren in de economie ook hogere rentelasten, aangezien markten hen strenger afrekenen dan hun noordelijke buren. Dat verschil leidt al jaren tot frictie in de Raad van de EU en bepaalt in hoge mate hoe lidstaten aankijken tegen gezamenlijke financiering van Europees beleid.

De breuklijn tussen noord en zuid

Diezelfde breuklijn speelde eerder al op bij het voorstel voor het European Sovereignty Fund in 2023, een initiatief om via gezamenlijke industriële investeringen de Europese economie te versterken. Ook toen kwamen nationale belangen en verschillen in opvatting over staatssteun en overheidsingrijpen duidelijk naar voren.

Duitsland, Frankrijk, Nederland en Italië bieden samen een representatief beeld van de spanningen binnen de EU: ze verschillen onderling sterk in zowel begrotingsruimte als economische traditie. Duitsland en Nederland hanteren een marktgerichte benadering, maar Duitsland beschikt over aanzienlijk meer fiscale slagkracht. Frankrijk en Italië hebben juist meer ruimte voor industrieel beleid, maar minder budgettaire ruimte dan Duitsland. Die spreiding maakt het mogelijk te analyseren of steun voor Europese fondsen vooral voortkomt uit overtuiging of uit noodzaak. In praktijk draait de Europese subsidiewedloop om absolute bedragen: bedrijven vestigen zich waar ze de meeste steun kunnen krijgen. Zo gaf Duitsland vijf miljard euro aan één chipfabriek in Dresdenbijna evenveel als Letland jaarlijks aan zijn hele overheid uitgeeft. Zulke verschillen tonen hoe ongelijk het speelveld is wanneer staatssteun de doorslag geeft.

Samen als het uitkomt

Dus, wat vonden de landen nu eigenlijk van het voorstel om industriebeleid gezamenlijk te financieren?  “Marx on steroids” – aldus de Nederlandse EU-ambassadeur in 2023. Die uitspraak vat Nederland perfect samen: principieel tegen, zelfs al heeft het land weinig budgettaire ruimte. Terwijl Nederland qua fiscale ruimte dichter bij Italië zit, wees Den Haag vanuit marktideologie over “een gelijk speelveld” alles af.

Frankrijk kiest bewust anders: zij wilden de industrie graag een grote zak geld geven én waren bereid om schulden te delen. Dit kwam overeen met hun historische steun voor staatsinterventie in de economie. “Frankrijk spreekt Europees, maar denkt Frans,” zoals expert Frank Bekkers het stelde. Macron noemde ‘Europe’ 627 keer in zijn Sorbonne-speech – tegenover 59 keer 'France'.

Duitsland daarentegen spreekt Duits en denkt Duits. Berlijn heeft een groot budget en wil de industrie steunen, maar heeft niet de wil om te delen. Minister Habeck maakte dit pijnlijk duidelijk: het draait volgens hem om “Germany against the USA and Germany against China.”

“The main problem for Germany is the socialization of the risks that German taxpayers might come in and have to rescue Italian lenders,” aldus Tobias Gehrke, verbonden aan de European Council on Foreign Relations (ECFR). Duitsland wil staatssteun, maar alleen nationaal, en ze willen vooral niet de Italianen redden. Materiële voordelen wogen voor de Duitse regering zwaarder dan hun idee dat de overheid niet moet ingrijpen in de markt. 

Italië heeft een relatief klein budget en steunt graag de industrie, en daarmee Europese financiering. Rome waarschuwde dat “meer dan 77% van de staatssteun geconcentreerd is in twee lidstaten” en dat zonder gezamenlijk geld “de eenheid van Europa in gevaar komt.”

Ieder land zijn eigen lens

Een belangrijke factor die bepaalt hoe lidstaten zich opstellen tegenover Europees industriebeleid, is de omvang van hun financiële draagkracht. Daarnaast speelt de politieke traditie van een lidstaat een cruciale rol in de manier waarop deze economische belangen geïnterpreteerd en ingevuld worden. Lidstaten maken hun keuzes niet simpelweg op basis van een vaste ideologie of puur winstbelang. In plaats daarvan hangen hun standpunten af van hun economische belangen, die ze bekijken door hun eigen politieke en culturele bril. Elk land heeft zijn eigen geschiedenis, met eigen instellingen en overtuigingen. Die zorgen ervoor dat elk land op een andere manier naar economie en beleid kijkt.

Neem bijvoorbeeld Duitsland. De Duitse economie is sterk beïnvloed door het ordoliberalisme, een economische manier van denken die ontstond na de chaos van de twintigste eeuw. In de jaren 20 had Duitsland te maken met extreme inflatie, massawerkloosheid en later de opkomst van het nationaalsocialisme. Daardoor ontstond diep wantrouwen tegenover zowel ongereguleerde markten als een al te machtige overheid. De oplossing die Duitse denkers voorstelden: een overheid die optreedt als scheidsrechter. De staat moet zorgen voor duidelijke regels en eerlijke concurrentie, maar zich verder afzijdig houden.

Deze manier van denken leidde tot een economie waarin lage inflatie en stabiele overheidsfinanciën belangrijk werden. Omdat de binnenlandse vraag klein bleef, groeide de economie vooral door industrie en export. Niet omdat dit vooraf zo was gepland, maar omdat het goed paste bij de manier waarop Duitsland haar economie had ingericht. Zo kunnen we ook beter begrijpen waarom Duitsland zo sterk vasthoudt aan strenge begrotingsregels. Als die aanpak decennialang voor jou gewerkt heeft, is het logisch dat je die ook in Europa wil toepassen. Kortom, elk land reageert op Europees beleid vanuit zijn eigen geschiedenis.

Economische belangen en ideologie zijn geen aparte krachten die elkaar zomaar afwisselen, maar ze beïnvloeden elkaar voortdurend in een ingewikkelde wisselwerking. Zoals econoom Mark Blyth onlangs in een interview stelde: Nederland steunt zuinig begrotingsbeleid niet vanwege culturele overtuigingen, maar omdat het structureel gunstig is voor de exportpositie – en die economische positie beïnvloedt op haar beurt weer de politieke ideeën.

Dat is ook logisch, want politieke ideologie is iets anders dan culturele overtuigingen. Handelsoverschotten ontstaan niet doordat een land ‘zuinig’ is van nature, maar omdat het land een groeistrategie volgt die voortkomt uit zijn politieke ideeën. Die ideeën bepalen hoe de economie groeit en ontwikkelt zich zo dat het land steeds meer in een bepaalde richting blijft bewegen. 

De conclusie is daarom helder: ideologie en economische belangen zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en vormen samen het antwoord van een land op Europese beleidsvragen. Zo ook op het industrievraagstuk.


Bronnen

Dit artikel put voornamelijk uit: Rutten, E. B. G. (2024). Examining the role of fiscal capacity and political tradition in Member-States’ position on EU industrial policy [Bachelorthesis Universiteit Leiden]. In Student Repository. https://studenttheses.universiteitleiden.nl/handle/1887/3764756

Overige bronnen

Europese Commissie. (2024, 20 augustus). Commission approves €5 billion German State aid measure to support ESMC in setting up a new semiconductor manufacturing facility. https://digital-strategy.ec.europa.eu/en/news/commission-approves-eu5-billion-german-state-aid-measure-support-esmc-setting-new-semiconductor

Rutten, E. (2025, 12 februari). Ongelijkheid, stagnatie en polarisatie: een gesprek met Mark Blyth over het gevaar van bezuinigingsdenken. Red Pers. https://redpers.nl/2025/02/12/ongelijkheid-stagnatie-en-polarisatie-een-gesprek-met-mark-blyth-over-het-gevaar-van-bezuinigingsdenken/

The Baltic Times. (2024, 19 december). President signs Latvia’s 2025 budget into law. https://www.baltictimes.com/president_signs_latvia_s_2025_budget_into_law/


Meer

Podcast Europa Dichterbij

Europese integratie onder hoogspanning
Reinier van Lanschot over de grote uitdagingen in Brussel

Lees het artikel

Achtergrondartikel

De rechtsstaat als wisselgeld
Hoe de Europese Unie worstelt met het beschermen van de rechtstaat

Lees het artikel